Joel en Ethan hebben het weer maar eens gefixt: de nieuwste film van de Coen broertjes blijft nazinderen in je hoofd, als het niet visueel is, dan zeker muzikaal.

‘Inside Llewyn Davis’ volgt de berooide folkzanger – hoe raadt u het? – Llewyn Davis terwijl hij in het New York van begin jaren ’60 zijn carrière uit het slop probeert te sleuren na de dood van zijn zangpartner. Oscar Isaac vertolkt Llewyn overtuigend als een schitterend klootzakske (overnachtingen op sofa’s afdwingen, de vriendin van zijn beste vriend zwanger maken, sympathiek is iets anders). En toch kan je niet anders dan Llewyn toch best leuk te vinden: misschien ligt het aan zijn compromisloze aanpak (royalty’s voor een dwaas commercieel liedje laat hij zonder verpinken links liggen) of het feit dat zijn nummers die hij voor onverschillige platenbonzen demonstreert echt wel goed zijn? Of ligt het gewoon aan de kat?

Naast alle hilarische karikaturale nevenpersonages (de militair met muziekambities, de oude kraai slash secretaresse van de platenbaas, Coen-habitué John Goodman als jazzartiest met darmproblemen en zijn zwijgzame chauffeur zijn nog maar enkele van de eindeloze resem) is de kat misschien nog het beste gecast als nu eens minachtend, dan weer liefkozend of gewoon een noodlottig wezen.

De broertjes Coen laten je tot in je kleine teentje voelen dat deze zoveelste antiheld waarschijnlijk geen happy ending tegemoet ploetert, maar door de vele lachwekkende, cynische personages verzinkt ‘Inside Llewyn Davis’ nooit in een zwaarmoedig drama. En dan vergeten we nog de schitterende soundtrack, geschreven door T Bone Burnett (ken je misschien nog van ‘O Brother, Where Art Thou?’).

Een historie van falen in een ontspannend jasje gegoten, met hier en daar een vette knipoog in verstopt, yep, dit moét wel een Coen film zijn.